Stamcelonderzoek en statuut embryo

15-06-2005

Recente kloonexperimenten in Groot-Brittannië, Zuid-Korea en ook bij ons wakkeren het debat over het begin van het menselijke leven weer aan. Veel van de bedenkingen van John Cornwell van Cambridge gelden ook voor ons land.

In Let me go, de jongste roman van de Japans-Britse auteur Kazuo Ishiguro, worden kinderen opgevoed op een boerderij met als enige doel om genetisch geschikte organen te leveren voor mensen in de 'echte' wereld buiten. Ze zijn zich niet bewust van hun lot, tot het te laat is. Je hoort er een echo in van de recente debatten naar aanleiding van diverse kloonexperimenten met menselijke embryo's voor therapeutische onderzoeksdoeleinden.

Beide kampen schuwen de retoriek niet. Enerzijds staan onderzoekers echt niet op het punt om gekloonde mensen op de wereld te zetten, en anderzijds zal stamceltechnologie voor tal van ziektes geen onmiddellijke behandeling opleveren.

Het doel van een gekloond menselijk embryo is uitdrukkelijk niet een mens te klonen, maar wel om stamcellen te oogsten om er onderzoek op te verrichten. Over een aantal jaren, wellicht tientallen jaren, kan dat leiden tot nieuwe therapieën.

De roman van Ishiguro herinnert er ons evenwel aan dat het doel niet altijd de middelen heiligt en en dat er een verschil is tussen personen en dingen. Moeten we naar het embryo kijken als naar een persoon? Of als een persoon in potentie? En, aangenomen dat stamcelonderzoek werkelijk zoveel voordelen oplevert, wegen die dan op tegen de bezwaren dat je menselijk leven genereert alleen om er gebruik van te maken?

Het kloonproces vertrekt gewoonlijk van een huidcel van een levende mens. Daaruit neem je de kern, of het DNA, dat je injecteert in een menselijke eicel waaruit je het DNA hebt weggehaald. Een elektrische schok brengt dan een delingsproces op gang in wat vanaf nu een gekloond embryo is. Na zes dagen is het embryo gegroeid tot een blastocyst, een honderdcellige massa. Die cellen, die het potentieel hebben zich om te vormen tot elk soort menselijk celtype, worden er dan uitgehaald voor onderzoeksdoeleinden. Op die manier wordt het gekloonde menselijke embryo vernietigd. In theorie zou dat embryo, in plaats van het te vernietigen, kunnen worden ingeplant in een baarmoeder om uit te groeien tot een volwaardig menselijk organisme.

Wat de zaak enigszins ingewikkelder maakt, is dat er grote vooruitgang is gemaakt in het aanmaken van stamcellen die gewonnen zijn uit de ingewanden of het beenmerg van zowel kinderen als volwassen. Kun je daarmee het gebruik van menselijke embryo's uitsluiten en zo het ethische dilemma vermijden?

Wetenschappers benadrukken dat proefnemingen op embryo's bijdragen tot een beter begrip van elk stadium van de menselijke biologie, iets waar stamcellen uit geboren leven zich minder zouden toe lenen. Die vooruitgang in de basisbiologie, zeggen ze, zal ons op een dag helpen om bijvoorbeeld de wordingsgeschiedenis van specifieke kankers te begrijpen. Professor Roger Pedersen van de universiteit van Cambridge, een wereldexpert in stamcelbiologie, houdt vol dat het uiteindelijke doel is om te begrijpen "hoe cellen ontwikkelen tijdens hun hele levenscyclus: hoe ze groeien en wildgroeien, waardoor ze kankers en andere ziektes veroorzaken".

Wetenschappers waarschuwen ook voor de mogelijkheid dat volwassen stamcellen genetische fouten ontwikkelen. Maar dat probleem stelt zich evenzeer bij gekloonde embryo's, omdat het DNA van de donor het stadium van de ontogenese, de complete ontwikkeling van embryo tot foetus en tot nieuwgeborene, heeft overgeslagen.

Het ethische debat gaat onvermijdelijk over de status van het embryo. In het ene kamp staan diegenen die een menselijk embryo, hoe dat ook tot stand is gekomen, zien als 'menselijk leven'. Aan de andere staan diegenen die stellen dat het embryo niet meer of minder menselijk leven is dan sperma.

Julian Savulescu, die toegepaste ethiek doceert aan de universiteit van Oxford, zorgde onlangs voor de volgende uitsmijter: "Het is gewoon onverantwoordelijk en immoreel om niet alles te doen om dit levengevende onderzoek te stimuleren." Savulescu beweerde vorig jaar dat godsdienstigen het thema hebben 'gekaapt'. Maar dat verklaart niet waarom de meeste Europese landen, waaronder Duitsland, Frankrijk en Italië, tegen de therapeutische benutting van menselijke embryo's zijn, die al dan niet door het klonen zijn ontstaan. Duitsland heeft evidente motieven om zich ver te houden van experimenteren met menselijk leven. Frankrijk, waar kaping door gelovigen onwaarschijnlijk is, toont zich al langer voorzichtig om onbekend terrein te betreden. Italië is dan weer beïnvloed door de katholieke kijk op het embryo als menselijke leven.

Ook het Europese parlement weigert, ondanks de intensieve lobbying van voorstanders van het vrij wetenschappelijk onderzoek, totnogtoe embryo-onderzoek te subsidiëren. In de Verenigde Staten woedt het debat over het verbod om overheidsgeld te gebruiken voor embryonaal stamcelonderzoek volop. President George W. Bush is vastbesloten dat onderzoek te verhinderen, omdat hij gelooft dat stamcelonderzoek leidt tot vernietiging van menselijk leven. Christelijk rechts geeft er luid zijn afkeer te kennen van onderzoek op embryo's en de Amerikaanse bisschoppenconferentie voert een knappe campagne, waarbij ze haar objecties publiceert om Amerika's 64 miljoen katholieken te informeren.

Dat de anti-kloonlobby in het Verenigd Koninkrijk de zaak verloor, is te wijten aan verschillende factoren. De Britse media zijn onkritisch enthousiast over de mogelijke therapeutische voordelen. Ze halen bovendien hun mosterd gewoonlijk bij de zieken of hun families, die natuurlijk pleiten voor medische initiatieven die vreselijke ziektes bestrijden. Tegen die achtergrond is er een politieke, academische en commerciële consensus om niet te moeilijk te doen over de status van het embryo. Eventuele doorbraken in het stamcelonderzoek verzachten immers niet alleen mogelijk veel leed, ze leveren ook vele miljarden op.

Een andere twistappel tussen biologen en ethici, zowel katholieken als niet-katholieken, gaat over de levensvatbaarheid van het embryo. Omdat de helft van de embryo's zich bij de normale gang van de natuur niet innestelt, kun je volgens veel wetenschappers niet uitgaan van de levensvatbaarheid van het embryo: de natuur zelf springt er immers kwistig mee om. Door de vraag te stellen is ze echter nog niet beantwoord.

Het standpunt van het Tweede Vaticaans Concilie over de status van het embryo is kort, maar blijkbaar definitief. In de Pastorale constitutie over de kerk in de moderne wereld lezen we: "Vanaf het ogenblik van de conceptie moet het leven worden behandeld met de grootst mogelijke zorg." In 1982 veroordeelde paus Johannes Paulus II op de meest expliciete en formele wijze experimenten met het menselijke embryo, omdat "een menselijk wezen, van de conceptie tot de dood, voor geen enkele reden ook mag worden gebruikt."

In 1987 poneerde de Congregatie voor de geloofsleer twee stellingen in Donum Vitae over de genetische uniciteit van het embryo, alhoewel daar een lichte tegenspraak in terug te vinden was: ten eerste dat het embryo een persoon 'is'; ten tweede dat het moet worden 'behandeld als' een persoon.

De Pauselijke academie voor het leven zorgde voor de jongste herformulering van de tegenwerpingen tegen het stamcelonderzoek op embryo's. Begin 2003 publiceerde de academie een document met als titel De ethiek van het biomedisch onderzoek ? een christelijke visie, waarin ze zich kantte tegen de gedachte dat de wetenschap dingen mag doen alleen al omdat het mogelijk is ze te doen. De academie kwam met een genuanceerde visie, ten opzichte van Donum Vitae, door te stellen dat het embryo een 'menselijke individualiteit' is dat daarom 'het volle respect waarop iedere menselijke persoon recht heeft' verdient. De tekst ging voort: "Menselijke embryo's zijn immers geen subjecten die hun persoonlijke toestemming kunnen geven voor experimenten die hen blootstellen aan grote risico's zonder enig voordeel of direct therapeutisch effect voor henzelf."

Sommige ethici verdedigen evenwel de stelling dat persoonlijkheid maar kan worden toegekend aan individualiteiten vanaf een bepaald ontwikkelingsstadium. Dat gebeurt, volgens nogal wat biologen, bij het verschijnen van de 'primitieve streep' rond de veertiende dag.

Tot dat punt bestaat nog altijd de mogelijkheid dat een embryo zich ontwikkelt tot een tweeling of dat twee embryo's versmelten. Dat doet echter niets af van de argumenten om het embryo ook voordien te beschermen. Maar het geeft wel een indicatie dat er legitieme biologische, en daarom ook morele, redenen kunnen zijn om te pleiten voor onderzoek op embryo's teneinde menselijk lijden te verminderen.

Katholieken zijn het met dat standpunt niet eens en ze hebben een eeuwenlange traditie van kerkelijke wijsheid en gezag achter zich, inclusief het jongste concilie.

Katholieke ethici, die een ontologische ? in tegenstelling tot een zuiver utilitaristische ? visie huldigen, moeten participeren en worden aanvaard in het debat. Het is essentieel dat ze worden gehoord en dat ze ook zelf bereid zijn tot luisteren. Het laatste conciliedocument Dignitatis humanae (over de menselijke waardigheid) beveelt de dialoog aan. Het schijnbaar gebrek aan katholieke invloed in het embryodebat kan wel eens te maken hebben met een gebrekkige invulling van die aanbeveling.

Share